Op 6 september 2016 bespraken we dit onderwerp in de 3 Boekengroep.
Hieronder de inleiding van Rien Erkelens:


 Naar Pinchas Lapide (1922-1997), Opstanding, een Joodse geloofservaring, 1977

Rien Erkelens, 16-09-2016

 I. Inleiding

Het christelijk geloof wortelt in twee fundamentele gebeurtenissen: de kruisiging en de opstanding van Jezus. Van deze twee gebeurtenissen is de opstanding de belangrijkste. Want er werden in die tijd door de Romeinen veel meer joden gekruisigd. Zonder de opstanding zou de kruisdood van Jezus waarschijnlijk vergeten zijn en geen gevolgen hebben gehad.
De kruisdood van Jezus kan als historisch vaststaand worden beschouwd, de opstanding van Jezus echter niet. Voor de kruisiging van Jezus kunnen ook Joodse en Grieks-Romeinse bronnen worden genoemd. Maar de opstanding van Jezus is alleen vanuit christelijke bronnen bekend. Dat Jezus uit de dood is opgestaan werd vanaf het begin betwijfeld, tegengesproken en benaderd met spot en ironie.

Spot (in Athene, Handelingen 17: 32); onenigheid en tumult (in Jeruzalem, Handelingen 23: 7, 9) 26: wartaal, waanzin (Festus, Handelingen 26: 24)

Ook de volgelingen van Jezus hadden er moeite mee.

Twijfel (Matth. 28: 17); ongeloof (Marcus 16: 11, 13, 14); “kletspraat” (Lucas 24: 11); “eerst zien en voelen” (Johannes 20: 25).

Er zijn voor en tegens. We zullen zelf een keuze moeten maken.

II. Argumentatie tegen de opstanding van Jezus.

  1. Er waren in die tijd ook andere verhalen over sterven en opstaan, zoals Osiris, Attis, Adonis en Isis. Waarom zouden we die verhalen niet geloven en die over de opstanding van Jezus wel?
  2. Onderlinge verschillen in de verschijningsverhalen. Het is niet duidelijk wat er precies is gebeurd.
  3. Ook in de kring van de volgelingen werd de opstanding van Jezus ontkend. Paulus vond het nodig om de opstanding krachtig te verdedigen (1 Korintiërs 15).
  4. Celsus (2e eeuw) ‘Als Jezus over een goddelijke wondermacht beschikte, waarom is Hij dan niet ook aan de buitenstanders en de tegenstanders, en vooral aan het hele volk verschenen?’
    Reimarus (18e eeuw): ‘Dat Hij zich niet in het openbaar heeft getoond valt in geen eeuwigheid te rijmen met het doel waarvoor Jezus in de wereld zou zijn gekomen’.
  5. Als Jezus uit de dood is opgestaan waarom zijn dan zijn woorden over het komen van het Koninkrijk en het verschijnen van de Mensenzoon in heerlijkheid nog steeds niet in vervulling gegaan?

III. Argumentatie vóór de opstanding van Jezus.

Jezus zelf en de eerste verkondigers van Zijn opstanding waren Joden. De opstandingsverhalen moeten daarom vanuit de Joodse achtergrond worden verstaan.

  1. Het Jodendom kende al in de tijd van Jezus verhalen over opstanding van doden. De profeet Elia wekte een overleden jongen tot leven (de zoon van de weduwe van Sarefat, 1 Koningen 17). Ook Elisa deed een jongen terugkeren in het leven (de zoon van een Sunamitische, 2 Koningen 4: 18 t/m 37). Zelfs het gebeente van Elisa had na zijn dood de kracht om een overleden man tot leven te brengen (2 Koningen 13: 20, 21).
    De profeet Jesaja sprak over het herleven van doden (Jesaja 26: 19). En de profeet Ezechiël zag in een visioen dat de Eeuwige dorre doodsbeenderen spieren, huid en levensadem zou geven, als teken van hoop voor het volk Israël (Ezechiël 37: 1 t/m 14).
    De mogelijkheid van opstanding van doden was in de tijd van Jezus dus niet onbekend. De leermeesters Hillel en Sjammai verdedigden deze mogelijkheid tegen de leer van de Sadduceeën die de opstanding van doden in strijd achtten met wat in de tora was geopenbaard. Maar de leerlingen van Jezus waren geen Sadduceeën. Zij konden het geloof dat de Eeuwige de doden levend maakt verbinden met het geloof dat hun leermeester ook in de dood niet was verlaten door de God van Israël.
    In de latere Joodse traditie leeft het geloof in de opstanding van doden voort. In het Achttiengebed wordt gebeden: ‘Gij zijt machtig in eeuwigheid, Gij maakt de doden levend en zijt getrouw jegens degenen die slapen in het stof’.

  2. De kruisdood van Jezus vond plaats tijdens het Joodse Paasfeest. Het Joodse Paasfeest is verbonden met een groot verlangen naar verlossing en heil. Alles verwijst naar de bevrijding uit Egypte en versterkt de hoop dat de Eeuwige ook in het heden verlossing zal geven. In het Jodendom worden daden van bevrijding uitgelegd als Paaserveringen, zoals de bevrijding van Daniël uit de leeuwenkuil en van de vrienden van Daniël uit de brandende vuuroven. Bij de Paasviering wordt ook Ezechiël 37 gelezen en er worden Psalmen gezongen die de verlossing uit de dood bezingen (Psalm 116).
    In later eeuwen werden juist verhalen als deze beleefd als bronnen van kracht in uiterst moeilijke omstandigheden.

    Lapide noemt de belegering van de bergvesting van Masada waarbij 900 Joodse vrouwen, mannen en kinderen kozen voor zelfdoding boven overgave aan de leger van de Romeinen, de toespraak van de opperrabbijn van Altona in de Hitlertijd en de opstand in het ghetto van Warschau in 1943 (blz. 41).


    De hoop van het Pascha op de naderende verlossing, de droom van de overwinning op de dood, de troost brengende psalmen van het Hallel en Ezechiëls visioen van de tot leven komende doodsbeenderen zijn de vier bepalende elementen voor de stemming onder de Galilese discpelen van Jezus bij de ongetwijfeld hevigste crisis van hun geloof (pag. 42). Als een nieuwe hoop hun terneergeslagenheid zou overwinnen dan kon de dood van Jezus worden gezien, niet als een nederlaag, noch als het einde, maar als de bekroning van een voorbeeldig leven en het begin van een nieuw leven dat boven de dood uitgaat, als een doorbreken van de toekomende eeuw (pag. 44).
    Dit gebeurde op de derde dag, een uitdrukking die in de Joodse Bijbel een bijzondere verwijzing naar Gods barmhartigheid en trouw.

    Lapide noemt o.a. de bevrijding van Jona uit de buik van de vis, op de derde dag hulde Esther zich in een koninklijk gewaad en het woord van de profeet Hosea: De Eeuwige redt ons na twee dagen van de dood, Hij doet ons opstaan op de derde dag en wij zullen leven voor zijn aangezicht (Hosea 6: 3).


    Zoals het gebeuren bij de Sinaï is ook het Paasgebeuren een geloofservaring die zich alleen aan het geloof openbaart. Dat eromheen legenden zijn ontstaan doet geen afbreuk aan de kern van de beleving ervan. Ook legenden kunnen waarheden herbergen die de kern van het verhaal niet van zijn historiciteit hoeven te beroven (pag. 48).

  3. In een zuiver fictief verhaal zouden geen vrouwen tot kroongetuigen van de opstanding worden verheven en zeker niet Maria Magdalena bij wie Jezus zeven boze geesten uitgedreven had. Dat juist vrouwen de eerste getuigen zijn versterkt de geloofwaardigheid van het Paasverhaal.
    Nog veelzeggender is dat de opwekking van Jezus niet beschreven wordt. Als het verhaal fictief zou zijn zou het zo zijn verteld dat het ook voor niet gelovigen overtuigend was. De oorspronkelijke Paasverhalen zijn echter ambivalent. Bij gelovigen versterken ze het geloof, maar bij buitenstaanders juist niet. Pas bij latere toevoegingen gaat het niet meer om geloof. Ook andere Bijbelverhalen hebben toevoegingen, zoals de beproeving van Abraham. Maar de oorspronkelijke verhalen gaan terug op authentieke geloofservaringen (pag.56).
    Dat het sterven van Jezus in troosteloze bewoordingen werd beschreven (“Waarom hebt U mij verlaten?”), pleit voor de eerlijkheid en tegelijk voor de geloofskracht van de eerste Joodse vertellers van het Evangelie. Wie het zo vertelt is of een vijand van Jezus of iemand die er van overtuigd was dat het sterven van Jezus niet het laatste woord van God was, maar dat zijn uittreden uit de wereld zijn intrede in de heerlijkheid is geworden.

  4. De verklaring dat de opstanding van Jezus een religieuze mythe is tekent hem wel als iemand die onsterfelijkheid heeft, maar deze verklaring plaatst hem buiten het kader van het aardse leven op deze wereld en daarmee buiten het geloof dat juist karakteristiek is voor de Bijbel in haar geheel.

  5. Er zijn ook opvattingen die de opstanding van Jezus uitleggen als voortgekomen uit visioenen, hallucinaties of dromen van individuele personen die door hen zelf als realiteit zijn ervaren, maar die zich onttrekken aan objectieve wetenschappelijke controle.
    Maar dat de bedroefde, ontredderde en angstige groep leerlingen van Jezus, die op het punt stonden om in volle vertwijfeling naar Galilea te vluchten in zo’n korte tijd kon veranderen in een zelfverzekerde, overtuigde en uitbundig jubelende heilsgemeente, laat zich daarmee niet verklaren. Zonder een radicale geloofservaring zou dit een groter wonder zijn dan de opstanding zelf. Er moet iets zijn gebeurd dat wij als historische feit kunnen aanmerken, omdat de gevolgen ervan historisch zijn geweest.
    Dit gebeuren moet meer zijn dan alleen dat Jezus voortleefde in de verkondiging van zijn leerlingen.

IV. De betekenis van de opstanding van Jezus.

De Joodse traditie kent verhalen waarin een bijbelverhaal wordt uitgelegd en toegepast in de actuele situatie. Lapide ziet het verhaal dat Jezus uit de dood is opgestaan als een Messiaanse midrasj die werd verteld om wat er met Jezus was gebeurd te verwerken en betekenis te geven.
Door de leerlingen van Jezus was zijn opstanding gezien als een door God geschonken anticipatie op het komende heil, als teken van hoop op het leven in de toekomende eeuw. In hun uitleg werd een verbinding aangebracht tussen Jesaja 53 over de lijdende knecht en Ezechiël 37 waarin de doden tot nieuw leven worden gebracht. Zo slaagden zij erin om over hun ervaringen met Jezus een profetisch licht te laten schijnen. Zij konden zijn lijden zien als het lijden van een offerlam en zijn opstanding als voorschot op het eeuwige leven. Daarbij is het kruis en de opstanding van Jezus niet de verlossing zelf maar wel een sterke aanmoediging om te blijven hopen op de volkomen verlossing, waarnaar wij allen nog steeds uitzien.
De opstanding van Jezus zegt ons dat wat in het aardse leven van Jezus werd gehoord en gezien op een hoger en dieper niveau voortgang vindt. Zonde en dood hebben niet het laatste woord.
Voor de leerlingen van Jezus was zijn dood geen nederlaag en geen ondergang maar een nieuw begin, een nieuwe fase in de geschiedenis van God met de mensen.
We leven in een wereld die nog niet is verlost en we blijven eraan lijden, maar wat de kleine groep leerlingen van Jezus overkwam en de kracht die daaruit voorkwam, kan dat anders worden uitgelegd dan als een God gewilde bemoediging in een maar al te vaak troosteloos lijkende wereld?

V. Slotwoord.

Lapide ziet het Paasgeloof als een onderdeel van de goddelijke voorzienigheid. Maar de opstanding van Jezus betekent voor hem niet dat Jezus de messias is. Voor Lapide behoort Jezus wel tot de messiaanse voorbereiding (‘praeparatio messianica’). Met Maimonides noemt Lapide Jezus een “wegbereider van Koning Messias”.
Joden en christenen delen de hoop dat niet tranen, dood en verdriet het laatste woord zullen hebben. Het vertrouwen ‘naar boven toe’ geeft moed ‘naar voren toe’.
Dat hebben we nodig, zeker ook in onze tijd.